doorzoek het gehele Damescompartiment
Damescompartiment online

Emma van Angelbeek:
Gedichtjes
Zonder uitgever; Salatiga, 1911
81 pagina's


Ten geleide
In de weemoed om wat verloren ging aan de zee, herkennen we elementen uit het Indisch collectief geheugen: afscheid nemen, overgeven aan de zee, voorgoed voorbij en blijven herinneren...

Der Golvenprooi

Een meisje kwam er, lief en schoon,
Met haar ouders aan Hollandsch strand,
Ze verliet er tijdlijk haar Duitsche woon,
Om te toeven in Nederland!

Ze nam elken dag in zee'n bad,
Dan ging haar badvrouw mee,
Die reed haar in den golvennat,
Met 't badkoetsje in de zee!

Maar 't kind, was overmoedig, zeer,
En elken dag weer bad
Ze: "Vrouwtje, breng me verder weer,
Toe, verder in 't blauwe nat!"

"Neen juffie 'k sta onder bevel,
En zoo raak 'k m'n kost er kwijt
En - juffie !- je begrijpt toch wel,
't Gevaar! m'n beste meid?"

Toch stapt 't overmoedig kind,
Steeds verder en verder voort,
Haar lokken fladd'ren in den wind,
Ze is door de zee bekoord!

En of men 't kind alluid verbiedt,
En of de badman fluit,
't Kind dat slechts de golven ziet,
Loopt meer en meer vooruit!

Het golvenschuim dat vliegt omhoog,
Dan naar de laagste weer,
Zoo meer dan 'n second vervloog,
En 't kind dat waagt steeds meer!

In angst de liên 't gadeslaan,
Men stuurt er redding uit,
Men ziet haar immer verder gaan,
Hoe, ook de badman fluit!

En fladd'rend omgeeft 't blonde haar,
't Kind met gouden krans,
Terwijl de golven allegaar,
Dansen hun wilden dans.

Ze dansen om hun mooie prooi,
Om 't jong, aanvallig, kind,
En 't arme wezen, teer en mooi,
Blijft door golven steeds omringd.

En wreed slepen ze haar nu mee,
't Onvoorzichtig kind,
Dat weldra in de diepe zee,
Haar graf voor eeuwig vindt.

Twee menschen, onder alle liên,
Die angstig staan geschaard,
En naar 't droeve schouwspel zien,
Dat zooveel vrees hun baart:

't Zijn d'ouders van 't mooie kind,
Die haar, hun beider schat,
't Kind, zoo teer door hun bemind,
Zien verdwijnen in 't golvennat!

En droef weer verlaten z'ons land,
Waar in de zee, zoo groot,
Hun eenige kind, hun liefste pand,
Bewaart blijft in haar schoot!

(pag. 67-69)