doorzoek het gehele Damescompartiment
Damescompartiment online

Margaretha Ferguson:
Chaos. Roman
's-Gravenhage: Nijgh & Van Ditmar 1983
247 pagina's


Ten geleide
Hoewel de ondertitel 'roman' zegt, lijkt het autobiografische gehalte onmiskenbaar. Een vrouw met kind komt na de oorlog naar Nederland. Zij wordt bij een goedbedoelende familie ondergebracht en probeert een nieuw bestaan op te bouwen.

2

"Dat is een sjieke buurt waar u terechtkomt mevrouw," merkte de man achter Katharina op terwijl de autobus met ex-geïnterneerden uit de Japanse kampen behoedzaam de Prins Hendriklaan inzwenkte. "Familie?"
"Nee... ik had opgegeven dat ik in Utrecht of Bilthoven wilde wonen om lngrid op de school van Kees Boeke te kunnen doen... en ik wil hier psychologie gaan studeren, bij de evacuatie uit Singapore kreeg ik dit adres, van een familie Verlaer. Kijk, we zijn er!"
Katharina werkte zich haastig overeind, zette lngrid neer op het gangpad, pakte haar spullen bij elkaar, de chauffeur hielp haar met de koffer. Ze keek nog even de rijen langs. De bustocht vanuit de Rotterdamse haven was onbegrijpelijk snel verlopen. Zo voelde je meteen hoe klein Holland was. Haar lotgenoten, allen afkomstig van het troepentransportschip waarmee ze vanuit Batavia en Singapore naar Nederland waren vervoerd, zaten op hun plaats in gelaten afwachting.
Velen gingen, net als zij naar onbekende opvangadressen. Op hun grauwe gezichten was tijdens de rit steeds weer verbazing te lezen geweest. "Kijk zie je dat. . . die keurige huizen allemaal:"en ze hebben bloemen in de tuinen. . . wat is het netjes op de weg, nergens vuilnishopen of andere rotzooi... er is hier niks gebeurd!". . .
Nounou," mompelden de anderen, "en de joden dan. . ."
Een deur was opengegaan, zo'n echte Hollandse zware huisdeur.
Vanaf de stoep, zo'n echte Hollandse stoep met een blauw randje waar ze als kind hinkelvlakken op had uitgezet met een van het schoolbord gejat krijtje - geel van buiten, wit van binnen, idioot om je op dit moment zoiets te herinneren - keerde Katharina zich om naar de wegschuivende bus. De laatste bekenden! Maar lngrid holde het geplaveide tuinpaadje al op, recht in de armen van een rijzige stralende witharige vorstin die neerhurkte en lngrid omhoogtilde. "En jij komt nou bij ons wonen. . . dàt is leuk! Welkom, welkom, mevrouw," ze zette lngrid neer en gaf Katharina twee handen tegelijk. "Komt u binnen. . . geef die koffer maar hier!"
Zo'n Hollands halletje, altijd te nauw door de fietsen tegen de muur, zo'n Hollandse gang met een loper en een kapstok vol winterkleren en een spiegel in houten lijst met daarnaast een aan een koperen haakje opgehangen klerenborstel, een scheut licht door de halfgeopende keukendeur en een oerhollandse geur van zeepsop en boenwas en koffie.
Mevrouw Verlaer leidde haar naar binnen; ruime hoge kamers vol glanzende roodbruine meubels, kleden op de vloer en op de tafels, kleedjes voor de haarden, gebloemde kussens in de fauteuils en op de elegant gewelfde bank waar ze moest gaan zitten, Ingrid had al bezit genomen van het rieten kinderstoeltje met de poppenwagen ernaast, mevrouw Verlaer nam plaats naast de theetafel met op het bovenblad een porseleinen servies waarover een met ingeweven bloemen versierd kanten kleed.
Zo dadelijk staan we weer op straat, waar moeten we dan heen, de bus is onvindbaar, ik ken hier niemand. . . nerveus verbood Katharina Ingrid die begonnen was haar schoentjes uit te schoppen. In Ataka, dichtbij Port-Saïd, waren ze van het schip af grote loods in geleid waar hun kleren voor Europa werden aangepast - aan schoentjes was Ingrid nog niet gewend. De witharige vorstin leidde Ingrid af door haar een schaal met koekjes voor te houden, "daar mag jij er t'wéé van uitkiezen. . . . een, twee, goed zo, jij kan al een beetje tellen!"
Als ik mijn kop thee opheb zal ze zeggen: ja mevrouw, ik vind het jammer, het spijt me vreselijk, maar u zult zelf wel begrijpen, zulke mensen als u kunnen we hier niet hebben, in zo'n huis als dit. . . natuurlijk niet, antwoordde Katharina in gedachten, wij horen hier niet. Het beeld sloeg door haar heen van de plek in Singapore waar ze tot aan de verdere evacuatie naar Holland waren ondergebracht: een bijna leeg huis, op palen, omgeven door modder; in andere kamers woonden, eveneens tijdelijk opgevangen, ex-geïnterneerden uit de Japanse kampen. Ingrid en Katharina hadden wel ieder een eigen bed nu, met een klamboe er omheen; 's nachts klauterden de muizen tegen de beddepoten op en hingen aan de buitenkant van de klamboes die dreigden te scheuren; iedere nacht had ze binnen deze dunne beschutting tot een uur of vier 's ochtends zitten breien, telkens tegen de muur bonzend in vergeefse pogingen de dieren te.rjagen; een houten tafel was er ook in die kamer, en een kast waarin, 0 vooroorlogse luxe, een vergeten broodtrommel, als je de deksel van de trommel opensloeg vlogen de muizen van het brood af. Zo was hun laatste 'thuis' geweest, na de Japanse kampen leken ze voorgoed geworteld in een bestaan vol chaos, ongedierte, zwarthandelaren, Engelse, Canadese, Australische militairen die je in hun jeeps een lift gaven en meteen je bed wilden delen, met muizen en al; gelukkig dat Ingrid er was, ongeweten de behoedster van haar deugd.
Deze koninklijke, nobele vrouw zou hen in haar huis niet langer dan een half uur gedogen, Katharina wist trouwens ook niet hoe zich hier te gedragen.
Maar warme woorden werden over haar uitgegoten. . . na alles wat jullie hebben meegemaakt. . . hoop dat u zich op uw gemak zult voelen bij ons . . . zal u zo dadelijk de kamer wijzen. . . Ingrid pakte het rieten stoeltje op waarin ze haar schoentjes had neergelegd (op de grote zaal in het Adekkamp hield je alles wat je bezat vlak om je heen en dat moest je nog voortdurend in de gaten houden ook) en liep er resoluut mee naar een kastje met glazen deuren. Bovenop het kastje bevond zich een in kleurige zijden stoffen geklede pop, met een teerbeschilderd gezicht en flossig haar. Ingrid zette de schoentjes op de grond en stapte op de zitting van het stoeltje. Geamuseerd en een beetje trots keek Katharina toe. "0 mijn glas!" riep mevrouw Verlaer verschrikt, "straks gaat ze door het glas van de deurtjes, nee nee Ingrid, niet aankomen! Die pop is antiek!"
Met grote verontwaardigde ogen draaide Ingrid zich om, ze keek van Katharina naar mevrouw Verlaer, ze stapte van het stoeltje af en liep op een drafje naar haar moeder, duwde haar hoofdje tegen Katharina's arm en begon te huilen. "Ach die arme snoes, ze moet nog wennen natuurlijk," mevrouw Verlaer stond op en streelde Ingrid over het korte blonde haar. "Kom zusje, jij krijgt van mij nog een lekker koekje en dan breng ik jullie naar boven. En als je mamma een beetje uitgerust is volgende week gaan jullie gezellig stadten en dan koopt ze voor jou een mooie pop."
Gezellig stadten. Termen uit de meisjesboeken die Katharina in haar Indische jeugd had gelezen, vol heimwee naar Holland waaruit ze op haar negende jaar was weggegaan. Gezellig stadten. Weddenschapjes wie in de tearoom de zalige moorkoppen zal betalen, knusse HBS-meisjesuitjes, dochters gearmd met hun jeugdige moeders op zoek naar een mooi boek voor vaders verjaardag. Een meisjeskamer met schuin dak, bloemetjes behang in voorzichtige tinten, een boekenplank je met daarop Van Hille Gaerthé en Cissy van Marxveldt, na het eten nog een kopje thee in de serre met de rieten stoelen en de planten, en dan naar boven voor het huiswerk. De eerste verwarrende gevoelens. Een lieve, begrijpende tante, want met je moeder kon je over zulke dingen echt niet praten. Haar eigen moeder-dochtertoekomst met Ingrid? En van de vroege ochtend tot de late avond tedere zorg voor dingen, dingen, dingen. Gezellig stadten. Woorden die een hele wereld opriepen.
"Kom liefje,"ze wiegde Ingrid sussend heen en weer, "eet je koekje op, trek je schoentjes aan, en dan gaan we over de trap naar boven, gaan we kijken waar jouw nieuwe bedje staat!"
Hoe armoedig en vuil was eigenlijk haar bagage, Katharina zag het nu pas, toen ze terugkwamen in de gang. Hoe lang zouden ze hier mogen blijven?
"0, wat een mooie kamer!"
Hoog en langwerpig, een erker aan de straatkant. Kolossale buikige kasten op balpoten, een 18e-eeuwse secretaire met ontelbare laadjes, in het midden een grote eettafel, rechte stoelen met pluchen zittingen, twee plechtige armstoelen. In de hoek bij de gesloten schuifdeuren ("wij hebben van de alcoof daarachter een badkamer laten maken"), een ijzeren fornuis met ronde kookplaten, en een gasie op hoge poten. "In de winter kunt u daarin ook stoken en erop koken, in de zomer kunt u als u niet genoeg hebt aan het gasje ook gebruikmaken van mijn keuken beneden, voor koffie en thee is dat gasstelletje wel voldoende... hier naast is het kabinet..." Een kabinet. Ook zo'n Hollands woord uit de in Indië gelezen boeken. Het kon van alles betekenen, nu was het een kleine kamer aan de voorkant waarin twee éénpersoonsbedden, van het zeil daartussen kreeg je bij het zien al koude voeten, verder was er een houten wastafel met marmeren blad en losse spiegel, op het blad een waskom, lampetkan, zeepbakje. "Water kunt u halen op de gang, uit het fonteintje."
Van de bruine eettafel waar een groenlinnen loper lag, witte margrieten met heldergele harten waren erop geborduurd, midden op de loper een vijfhoekig stukje spiegelglas, daarop een witte vaas met gele welkomstbloemen, pakte mevrouw Verlaer een papiertje op. "Er heeft al iemand voor u opgebeld, een vriendin uit het kamp geloof ik. . . Hier is haar naam en telefoonnummer."
"Connie! Wat leuk!" Nu niet meteen naar beneden rennen, naar de gang waar ze de telefoon had zien hangen. Beleefd blijven, je beheersen, proberen jezelf en Ingrid in toom te houden. Ingrid begon geboeid aan de franje van de loper te trekken, nog net redde mevrouw Verlaer de vaas met bloemen. "In die onderste la van de kast. . . daar ligt speelgoed, zal Mammie zo dadelijk wat voor je uitzoeken. Ik. . . ik zal u alleen laten, als u iets nodig heeft of wat wilt vragen, komt u gerust naar beneden..."
Ze stonden ineens wat verlegen naar elkaar te kijken.
'Ik. . . ik wou u vast bedanken. . . voor de mooie bloemen en zo... dit alles. . ."
"Komt u vanavond als Ingrid in bed ligt en u niet te moe bent, nog even kennismaken met mijn man? En mijn kinderen zijn er dan ook."
"Graag... graag."
"De eerste dag is het voor u natuurlijk nog niet mogelijk zelf te koken. Vindt u goed dat ik u straks wat zuurkool en rookworst bovenbreng? Echte Hollandse kost!"
"0 mevrouw... wat lief van u!"
"Dan ga ik nu naar beneden. En u weet, als u ergens mee zit. . ."
Mevrouw Verlaer trok de deur achter zich dicht. De laatste maanden in het japanse kamp had Katharina geen honger meer gehad, nauwelijks eetlust; "een deur om achter je dicht te doen. . . dat kun je je niet meer voorstellen... daarvoor kunnen ze van mij al het eten gestolen krijgen!' veel vrouwen praatten zo; vijfenvijftig centimeter plankbreedte per persoon, dat was je hele bed, je zitkamer, je eetkamer, je hele huis, je enige eigen plek; op de zesenvijftigste centimeter begon het domein van de ander waarvan je geen millimeter in beslag mocht nemen; beroerde je in je slaap door de met wandluizen overdekte klamboes heen een levend lichaam dan was dat niet van je man, of van je minnaar, of van je zuster of je kind; het was het meteen booswordend lichaam van een vrouw met wie je niets anders uitstaande had dan dat je naast elkaar een slaapplaats had toegewezen gekregen, iemand met wie je nog dikwijls ruzie had ook, of op zijn minst een gespannen verhouding; vriendschap kon alleen blijven bestaan met vrouwen verderop, liever nog uit een andere zaal - een deur om achter je dicht te doen!
Ingrid was in de armstoel bij het raam in slaap gevallen, één schoentje uit, het van een ouder kampgenootje gekregen jurkje ongemakkelijk scheef opgetrokken. Ze hees het kind op en legde het tegen zich aan. lngrids kopje rolde zich diepademend tegen haar schouder, jarenlang waren ze zo samengeweest; als Katharina in de rij stond, op de appèls die soms uren duurden, had ze in haar armen het woelige en goddank ook wel in slaap vallende kind; zo was dat ook in hete geblindeerde treinen, op transport van het ene kamp naar het andere - een afstand waar in normale tijd een trein drie kwartier voor nodig had, daar namen de Jappen een hele dag voor, of nog meer; urenlang lieten ze de wagons stilstaan, of heen en weer rijden misschien wel over hetzelfde traject, van binnenuit kon je dat niet waarnemen; zo had Katharina daar doodstil gezeten, het slapende kind in haar armen; veiligheid had dat betekend ook voor haarzelf: als de japanners schreeuwend en scheldend en slagen uitdelend door het kamp waarden was ze meestal kalm gebleven; een moeder met een kind op de arm, die zou ook een Japnner toch wel respecteren; maar net als de volwassenen rondom werden talloze kinderen zieke, kregen geen, of niet de juiste, of niet voldoende medicijn en verzorging, en net als de talloze volwassenen gingen talloze kinderen dood; met haar kind op de arm, later met haar kind dribbelend naats zich, liep Katharina de hele dag rond door het laatste kamp waar nog een open veld was.

(pag.19-24)