doorzoek het gehele Damescompartiment
Damescompartiment online

Beata van Helsdingen-Schoevers:
Indië en Europa, fragmenten
Leiden: N.V. Leidsche Uitgeversmaatschappij, 1929
Met een voorwoord van Johan Koning.
327 pag.


Ten geleide
Woorden schoten journalist Johan Koning in zijn inleiding tekort om Beata van Helsdingen te roemen: haar werk was indrukwekkend, haar publicitaire gaven groot, haar voordrachtskunst ontroerend, haar persoonlijkheid innemend, enzovoort. Zoals Beata, zo was en is niemand, meende hij. Jammer dat zijn adoratie een goede annotatie in de weg stond. Bronvermeldingen en bibliografie ontbreken totaal in deze bloemlezing.
In de elegante causerie 'Gedachten van eene die op de grens staat' overpeinst Beata van Helsdingen zeldzaam openhartig haar dertigste verjaardag. Pijnlijk doet ons haar optimistische opmerkingen over haar veertigste geboortedag aan, want Beata werd slechts 34 jaar oud.

Gedachten van eene die op de grens staat
Een zonneplek kiert door een vensterreet op het witte bed - ochtend. Mevrouwtje wordt er wakker van. Ach ja, dat nare licht! 't Moet ook altijd komen storen, net in je liefste droomen. Waar was ze ook weer mee bezig? Ah ja - een auto-tocht - en toen- het strand - het lekker lauwe zand om je bloote voeten - het flatteuse tricotje met het groende rijglintje hoog op het been - en - even kruipt 'n zwoele rilling langs mevrouwtjes ruggegraat - die flirtation met - nu, geen naam herhalen! Nu zijn we wakker en weer koud en solide. En hij is "Meneer zoo en zoo" en ik ben "mevrouw!" met veel eerbied alsjeblieft. Hij moest het eens weten - die stevig-degelijke, waschechte kerel. Dat ik zoo van hem droomde.
Bovendien - ja hemel! dat is waar ook! - als je al dertig bent! Belachelijk zouden "ze" het vinden, van zoo'n "oude vrouw"! Dèrtig ben ik vandaag - ja. Gek, dat je dat zoo wordt zonder er iets van te merken! Ik voelde me eigenlijk niets ouder dan toen ik twintig was- eigenaardig. En toch - dat ze me al met zoo'n soort respect gaan behandelen - 't is eigenlijk niets prettig, als je 't goed beschouwd. Je gaat je zoo heuselijk "oud-wijvig" voelen! Trouwens - als je zoo jong bent - wat zag je in dien tijd tegen de leeftijd van dertig jaar op, hè? D-e-r-t-i-g, het klinkt zoo geposeerd, je verwacht, dat een vrouw van dertig "arrivée" is, met zichzelf tot klaarheid, zich een vasten levensvorm gekozen heeft, en nu rustig verder leeft met kalm berekende stapjes over haar geëffende paadje kuiert.
En ben ik nu al zoo ver?
Groote God, wat 'n strijd, wat 'n strijd, wat 'n zoeken, hopen, verlangen en verwachten nog... Maar dat mag eigenlijk, als je deftig bent, niet meer! ik moest er eigenlijk allang zijn, geen hoop en geen wenschen meer hebben, als dan (de eenig gepermitteerde) m'n kinderen groot te zien en op z'n tijd "gelukkig grootma" te worden!
Wat 'n toekomst!
't Klinkt misschien ondankbaar, maar ik vond 't toch hartgrondig zó! Maar zou je nu heusch met het leven afgedaan hebben, als je dertig bent? Gisteren was ik toch nog negen-en-twintig! Wat is er nu eigenlijk in zoo'n fictief getal! Als ze zich in m'n geboorteacte vergist hadden, een jaar later gedagteekend hadden bijvoorbeeld, zou ik dan nu nog wel mogen flirten en dol doen en dwaze streken uithaln, en nog émoties verwachten van het leven?! 't Is toch eigenlijk al te mal!
vroeger heb ik dat nooit zoo goed begrepen, en er ook, net als de rest, 'n tikje minachting voor gevoeld, maa kun je 't je after all nu niet erg indenken, dat men die omineuze leeftijdsgrens trachtte te verschuiven door 'n beetje "smokkelen" met je jaren - hé?
Is 't niet erg begrijpelijk en verschoonbaar? Wat hebben ze je ook direct aan te komen met gezegden als: "ze is toch al dertig. Zij moest zoo iets niet meer doen..." 't Is god-beware alsof je een oude bes bent!
De Balzac heeft nu wel zijn éloge geschreven over zijn "femme de trente ans" - maar die had hij ook niet behoeven te schrijven, als de algemene opinie zóó was geweest... Deze "verdediging" is eigenlijk het beste bewijs voor de dwaze meening, dat een vrouw-van-dertig aan het aftakelen is.
Ja, "aftakelen", dat is het leelijke woord. Hoeveel malen heb ik het zèlf niet gebruikt?! Wie weet hoeveel pijn en verdriet ik ermee veroorzaakt heb! Als je dat allemaal zoo achterna beschouwt...
Vandaag, m'n verjaardag. Vijftien Juli. Ik herinner me nog best, hoe dat was in m'n kinderjaren. Hoe ik al den avond te voren hoopte op goed weer, en angstig elke verwachting taxeerde en als de groenboer voorspelde "mooi weertje - 't zal wek 'n tijdje zooblijven", dan had ik hem wel om z'n hals willen vliegen! Want morgen - mòrgen was 't mijn verjaardag! en dan moest het mooi weer zijn, want dat was zoo heerlijk-feestelijk, als de zon door de opgeschoven ramen scheen, als ik beneden kwam en ze daar allemaal stonden met hun cadeautjes en hun lachjes en hun lieve woordjes.
Gek, zooals je dat bij kan blijven. Ik zou het nu nooit meer durven zeggen - maar toch heb ik nog elken verjaardag zoo'n verwachting van den dag - alsof er iets heerlijks, iets wonderbaarlijks die dag gebeuren moet - en ik weet toch al lang bij ondervinding, dat het altijd op niets uitloopt.
Wat kun je hunkeren naar 'n verrassinkje, hoe klein ook - iets, dat je vooruit niet geweten hebt, waar je blij mee kan zijn, maar ach, je man weet stereotiep "nooit iets voor je" - "je moet zèlf maar iets koopen - alsof dàt 't is! De goeierd, ja hij kan hetook niet helpen, dat hij wat fantasieloos is; dat weet ik wel. Em z'n zááááken occuperen hem veel te veel - (bijna had ik "pardon" tegen mezelf gezegd, omdat ik zoo geeuwerig word - zoozie je, dat je op je dertigste al een goed stuk verconventioneeld bent!)
(...) 't is toch maar een groot geluk, dat een mensch droomen kan! Ales, wat je in werkelijkheid nooit machtig zult woren, dat gebeurt je zóó maar in je droom! En alles is zoo zalig, en je bent zoo boven allerlei klein gedoe uit geheven - en je lééft - je bent jong en blij, en alles in goddelijk om je heen!
Oh - droomen zijn een zegen.
Dat zoo'n nare zon je nu ook juist in je gezicht moet komen schijnen om je eruit te halen! Zoo is het immers altijd met de wreede realiteit, die duldt niets anders naast zich - als je dertig bent. Als je al "gróót bent.
Daar heb je nu zoo naar verlangd, vroeger, je dacht dan, dat je vrij zou zijn, dat je kon doen wat je wou, zonder eeuwig bedillerige en preekende oudere menschen achter je - en wat valt 't toch eigenlijk tegen. Als je "groot" bent, wordt je weer tusschen lijntjes gehouden door vitterige medemenschen, het "fatsoen", je "goede naam", en later de "positie" van je man. Dit mag niet, en dat kan je niet doen. Neen, het wordt je wel erg prettig gemaakt op deze wereld! Of liever egzegd, datdoen we elkaar - want als je 't critisch napluist, doe je er zelf dikwijls zoo vaak aan mee - ja, waarom eigenlijk? Om geestig te schijnen, om je ondeugende tongetje eens te laten bewonderen - hè? of omdat altijd zoo goeig zijn, óók zo saai wordt? Weet ik het? 'k Weet alleen, dat je jezelf soms ineens betrapt op onnoodig en onwettig venijnstrooien... veel beter dan kippen zijn we eigenlijk niet!
Doch - als dat nu de heele winst is van een dertigjarige ondervinding?
Hoe zal ik er voor staan als ik eens veertig word?
Verbeeld je: veertig! Wat 'n leeftijd! Echt oud dan. En toch - hoe gauw zal 't gaan, voordat je 't weet alweer...
Enfin, dan troost ik me wel weer ermee, dat Louis Couperus een loflied op de veertigjarige vrouw schreef. Wel ja er is altijd iets op te vinden - dat noemt mijn man 'de levensfilosofie".
Vervelend idee om je altijd en overal bij neer te leggen, alles "filosofisch" te aanvaarden - wel heel rustig en gemakkelijk voor jezelf. Niets geen hangen en verlangen naar onbereikbaarheden - je boterham - je kopje koffie - alle dag hetzelfde werk - kinderen- slapen gaan. Je moet het kunnen - ik kan het geloof ik niet - de "levensfilosofen" zullen 't wel erg minderwaardig van mij vinden! maar als ze dan toch ook eens wisten, al die kalme bezadigde menschen-van-gevestigde-positie, hoe dòl ik ergens zou zitten in een lage gedecolleteerde japon - veel getemperd licht- zwoele muziek - zoet parfum - mooie vrouwen -champagne en salade-russe - complimenteuze mannen, zoete vleierijtjes en luxueuze omgeving - hoe ik wiegend glijden zou op zoele deinende dansrythmen met m'n partner, hoe ik lachen zou en flirten in die weelde-atmosfeer - en dan de fluweelzwarte oogen van den chansonnier die alleen voor mij lijkt te zingen, wat m'n partner machteloos jaloers maakt - amusant die bliksems te zien flitsen uit z'n staalblauwe oogen - om mij! om mij! hij danst - hij danst telkens met mij, omdat hij me aan geen ander gunt! Hij is een en al lieve zorgzame attentie voor de Liberty-écharpe om m'n even-huiverende schouders - voor m'n Maspero, die ik aldoor laat uitgan, en die hij geduldig telkens weer aansteekt, omdat hij weet, hoe affreus ik zoo'n koude sigaret vind. Hij zegt, dat de perziktint van het licht mij doet lijken op Cleopatra, en dat in het slang-groene kleed is verukkelijk, en dat mijn ogen van transparant amber, als zinbenevelende zwoele Salome, hem tot stervens toe gelukkig maken- en... Maar bij Sainte Cathérine, houdt op! ik en dertig, dertig! droomde ik weer, was ik weer ingeslapen! Stel je voor, ik een oude vrouw! hoe dwaas nog zuke zalige, griseerende visioenen te hebben. Ik met m'n sleur-alledags-leventje van huishoudentje-doen, voor het eten zorgen, rekeningen-natellen.
Wie zou er ook met mij nog willen gaan naar luxe en schoonheid, wie zou mij nog complimentjes maken? Dertig...
Wat is dà? Twee dikke, warme tranen op m'n arm?
Kom, dwaasheid, zou m'n man zeggen. Wat meer levensfilosofie, de dingen neemen zooals ze zijn, geen onbereikbaarheen verlangen, en dankbaar zijn, dànkbaar - heb ik 't niet goed? Alles wat ik, zoo redelijk, verlangen kan? Eten, drinken. aardige japonnetjes zoo nu en dan. Een piano om wat steps op te spelen, een goed ingericht huis en alle respect, dat aan mijn positie toekomt - iedereen is toch beleefd tegen je - nu dan?
Ja, ja - O, hemeltje, ik weet het allemaal al - menige vrouw zou willen - enzovoort, enzovoort - en ik en ook eigenlijk weer niet ontevreden, in den eigenlijken zin, m'n leven is heel gemakkelijk, ik mag niet meer wenschen - ik wèèt het alles wel! En toch... en toch die tranen op m'n dertigsten verjaardag...

Pag. 321-327