doorzoek het gehele Damescompartiment
Damescompartiment online

Annie Romein-Verschoor:
Met eigen ogen. Heugenissen aan een Indonesische reis
Amsterdam: N.V. Em. Querido's Uitgeversmij, 1953


Ten geleide
Ze ging 'terug' naar Indie, al kwam ze er niet vandaan. Toch- een Indische jeugd, dat maakt een Hollands meisje anders. In de vroge jaren '50 reisde Annie met haar man Jan Romein naar Indonesie. Haar indrukken publiceerde ze in een bescheiden boek. Daaruit is het hoofdstuk 'Menselijk verkeer' hier opgenomen.

MENSELIJK VERKEER
Ik heb de indruk dat hier meer dan bij ons, nog meer, over problemen gepraat wordt. Omdat er meer en moeilijker zijn? Misschien ook omdat men minder hopeloos staat tegenover de mogelijkheid ze op te lossen? En zeker ook omdat men bij alle wantrouwen tegenover de Hollander in het algemeen en niet minder tegenover andere, meer bemoeizieke dan belangeloze buitenlanders na driehonderd jaar bevoogding nog te weinig zelfgevoel heeft om niet een overmatige waarde te hechten aan het oordeel van diezelfde buitenlanders voor zo ver ze individueel het vertrouwen hebben en ook wel voor zo ver ze slagen in het épater le bourgeois. Het geval Schacht is daar een voorbeeld van.
Trouwens, wanneer wij het moeten aanzien, hoe de meeste van onze landgenoten zich gedragen, alsof de Duitsers van '33-'50 een soort winterslaap hadden doorgemaakt en nu uitgeslapen en 'tüchtiger' dan ooit in de Europese gemeenschap weerkeren, dan kunnen we moeilijk van de Aziaten vergen, dat zij de 'goede' Duitser onderkennen. De Duitser is voor hen een onbeschreven blad, de Hollander in het generale niet.
Op die basis leidt de na-oorlogse Nederlandse Indonesië-politiek er helaas steeds meer toe, dat men hier Duitsers zal gaan zetten op posten, die - en niet alleen in ons belang - beter door Hollanders vervuld konden worden. De Duitser beschikt nog altijd over een bijzondere voorraad indrukwekkende woorden en het woord weegt hier zwaar. Op de vraag, waarom men juist deze voor ons gevoel zwaar gecompromitteerde figuur om adviezen gevraagd heeft, waarop men zich achteraf merkwaardig zelden beroept, lijkt mij nog altijd het meest passend het antwoord van een jonge, westers geschoolde Indonesiër: ze hebben de doekoen (medicijnman) er bij gehaald.
Wij zijn zo vertrouwd geraakt met de vluchtigheid van het woord, dat wij op dat punt hier een nieuwe voorzichtigheid moeten aanleren.
In een gesprek met een arts kwamen wij op de voor de leek altijd imponerende leven- en dood-verantwoordelijkheid van zijn beroep. 'Maar de verantwoordelijkheid van jullie schrijvers is toch veel groter en drukkender,' riep hij uit, ,ieder woord, dat jullie neerschrijven, geloven de mensen.' Inderdaad het woord weegt hier zwaarder dan bij ons. Dat betekent een mooie, maar ook wel eens drukkende verantwoordelijkheid. Iedere lust tot vlot er op los orakelen vergaat je, wanneer iemand een gesprek begint met: in 1936 heb ik eens in een artikel van u gelezen……., maar nu zou ik u willen vragen……. Denk overigens niet dat men van de andere kant voorzichtig, terughoudend, in één woord oosters-gesloten is in het gesprek. Nergens heb ik hoge staatsambtenaren over brandende kwesties van regeringsbeleid of professoren over het peil van het H.O. en de moeilijkheden tot verheffing daarvan zo openhartig en zonder enige nationale standophouderij horen praten. Soms denk ik, dat het nationalisme hier te laat gekomen is om nog tot bestevaer-, stoere jongens- en pilgrimfathers-ideologieën te kunnen vervallen. Maar ook: die oosterse geslotenheid is een fabel, niet wat de geslotenheid, maar wat het oosterse betreft. Het is de geslotenheid van het wantrouwen en de vrees om bezeerd te worden door de superieure of zich superieur voelende overheerser en eigenlijk zeer nauw verwant met de in zichzelf gekeerdheid van de boerejongen op de stadsschool. Alleen doet de verlegenheid zich hier minder lummelig voor en uit zich vooral in een stereotiep, verontschuldigend lachje.
De Hollander, die het goed voor had met de Javaan, placht zijn 'natuurlijke' beschaving te prijzen. Waaruit bestond die beschaving? Ten dele uit vrees en onderworpenheid? ten dele uit een vormelijke hofcultuur, waarin ingetogenheid, zelfbeheersing en 'hof'-felijkheid eerste deugden waren en nog iets, waarover straks. Wat is daarvan in de werveling van oorlog, revolutie en nationale bevrijding overgebleven, wat voor nieuwe vormen geweken? Beschavingshoudingen veranderen niet van vandaag op morgen. De zuinig grootgebrachte westerling ervaart de gulle gastvrijheid van de Indonesische regering meer als vorstelijke dan als republikeinse hoffelijkheid. De openhartigheid ten aanzien van de nationale problematiek past in een losser en in de gunstigste zin van het woord stijlloze toon in intellectuelenkringen, die zeker een winst van de nieuwe situatie is, een nieuw, men zou kunnen zeggen ontfeodaliseerd, beschaafd verkeer.
Maar er zijn andere, niet zo duidelijk te duiden verschijnselen. Moet ik in de koelie, die in de haven van Belawan kennelijk met opzet de straat oversteekt om mij aan deze kant van het trottoir af te lopen, het verlies van de ,natuurlijke beleefdheid' betreuren of veeleer een, zij het dan nog overslaand, zelfbewustzijn bewustzijn begroeten?
Maar dan, Jogja, nu practisch een Aziatische stad, waar de Europeaan een opvallende verschijning wordt, centrum van het nationale verzet, doel van de politionele acties, een woord, waarvan je de bittere belachelijkheid eerst recht ervaart, wanneer je in een krans van verwoeste suikerfabrieken rondom de stad, het resultaat van een verschroeide-aarde-politiek ziet. In Jogja dan strompel ik met een pasgelijmd been moeizaam over de volle pasar: de koopvrouwen schuiven haar manden opzij en wijzen me zorgzaam op glibberige groentenafval. Traditionele onderworpenheid of natuurlijke menselijkheid? Maar elders toont men zeer goed te weten, dat die onderworpenheid in ieder geval tegenover Europeanen uit de tijd is, die men immers, door oosterlingen onderworpen, achter het prikkeldraad heeft zien verpauperen.
Bij Indonesische welgestelde families is het nog niet ongebruikelijk, dat de bedienden bij een gesprek voor mijnheer en mevrouw neerhurken, maar een Hollandse huisvrouw, die tijdens een bespreking over de marktinkopen als van ouds tegen haar kokkie zei: ga maar even zitten, zag haar tot haar verbazing een stoel bijschuiven.
Maar nu de derde factor, die het beschaafd optreden van de Javaan bepaalt. We gingen het propvolle station binnen en de nadrukkelijke waarschuwing tegen zakkenrollers van onze Indonesische begeleider bracht ons in een soort verweerhouding. Daardoor viel het ons te meer op, dat we door deze dichte, staande en neerhurkende, pratende, rokende, etende en kinderen zogende menigte, heengleden als een snoek door de waterplanten. Zo'n menigte op het Amsterdamse Centraal Station en je zou links en rechts botsen tegen de ellebogen of spitse woorden van je medemensen. De verklaring van dit verschil laat zich van de gezichten aflezen. Bij ons in een treincoupé zie je dat de vrouw tegenover je bezig is met de man van haar dochter, bij wie ze zal gaan logeren en die .haar niet aanstaat om zeer bepaalde redenen, die ze, als je niet oppast, straks met veel ,zei-ik'-s en ,zei hij's' zal gaan uitleggen. In de blik van de man daarnaast lees je dat hij deze week minstens tot een bedrag van zoveel gulden aan bestellingen moet plaatsen; in het profiel links naast je, dat haar jongen ondanks die drie vieren op zijn rapport toch door zijn eindexamen zal komen, al moest ze er een bedevaart voor gaan doen en in dat rechts, dat nu Nederland het toch zal winnen van België. Dat altijd achter iets aanlopen heeft de gemiddelde Indonesiër (nog) niet en daarom stuit zijn rechtlijnigheid niet tegen die van anderen.
Ik zeg: nog niet, want zo dit al een Indonesisch feit is, een ideaal is het niet meer. Toen president Sukarno, wie de ontwikkeling van zijn volk vermoedelijk meer aan het hart gaat dan de eksterogen van een paar vreemdelingen, onlangs in Jogja de studenten toesprak, was zijn thema: ,bezeten zijn van een idee'. Dit letterlijk zo, in het Hollands in een toch nog wel overwegend Indonesische redevoering! Het bewees zowel, dat de president, die een zeer begaafd spreker is, zich niet uit misplaatst nationalisme het effect van deze woorden liet ontgaan, als dat dit begrip on-Indonesisch was èn dat het hem gewenst voorkwam het de Indonesische jeugd in te prenten.

Oppervlakkig is men geneigd de positie van de Chinezen hier met die van de Joden in het Westen te vergelijken. Maar om dan toch weer te ervaren dat zij weinig of niets hebben van de eigenschappen, die men aan de verdrukte minderheid pleegt toe te kennen. Is het omdat zij tot nu toe als bevoorrechte groep te midden van een overheerst volk hebben geleefd? Was het omdat zij niet in de verstrooiing leefden, maar altijd het Hemelse Rijk in hun rug hadden en ook de hier ingeburgerden, die geen woord Chinees meer spraken de zekerheid hadden, dat het rijk hen van vandaag of morgen weer op zou nemen, als zij aan de poort van de Grote Muur klopten? Maar juist daarom is de positie van de Chinezen in Indonesië nu moeilijk en hun toekomst onzeker. Men kan niet zeggen dat ze gehaat zijn, zoals de Joden in sommige Europese landen. Misschien moeten de Indonesiërs daarvoor eerst van het Westen leren ,bezeten van een idee' te zijn. Men zegt hoogstens met een berustende glimlach dat het ,natuurlijk weer een Chinees' was, die dit of dat voordelig initiatief nam.

De Indonesische regering heeft niet geaarzeld hun het staatsburgerschap aan te bieden. Maar hun onzekere positie kwam duidelijk aan de dag, toen zij voor het eind van het vorig jaar werden uitgenodigd hun beslissing te nemen tegenover dat voorstel. Een Chinees arts met een goede praktijk op Djakarta omschreef die keuze als volgt: Wat moet ik doen, als ik geen Indonesiër zou worden? Naar China ,terug', waar ik nooit geweest ben en de taal niet versta? Naar welk China? Of misschien in Zeist gaan wonen? Maar men zegt wel, dat voor de meeste Chinezen China China en Formosa Formosa is. Of ze Mao Tse Tun zo gek niet vinden of in hun hart denken: China heeft tot nu toe langer geduurd dan al zijn heersers? Wie zal het zeggen!

Er zijn altijd lieden geweest, die precies wisten, hoe je met Indonesiërs, eventueel zelfs gespecialiseerd met Javanen, met Madurezen, enz. moest omgaan. Punt één van hun program was: vermijd alle gemeenzaamheid.
Och, eigenlijk niet zo heel veel anders dan de ouderwetse fabrikant tegenover zijn arbeiders: best slag mensen, maar je moet ze wel voortdurend laten voelen, waar ze staan moeten. Tenslotte was de afstand tussen Europeaan en ,inlander' bijna altijd er niet alleen een van ras, maar ook een sociale. Diezelfde lieden - want ze zijn er nog - zijn verfijnder geworden in hun leer, ze weten nu hoe je ze moet aanpakken om alles van ze gedaan te krijgen, geloof me, net grote kinderen, etc. En dan zijn er de Amerikanen die niet kunnen bedenken, dat een Indonesiër ook wel eens een artikeltje over het rassenvraagstuk in Amerika heeft gelezen, en die joviaal worden met schouderklopjes als er zaken vallen te doen. Er is daartegenover maar een ding te stellen, beschamend van simpelheid: doe gewoon, hooghartigheid noch neerbuigendheid is een basis voor menselijk verkeer. Alleen: gewoon-doen is niet zo gemakkelijk waar het ongewoon doen zo is ingeroest, dat ook de meest welmenende lieden hun ongewoon-doen pas aan de schok der reactie herkennen.