doorzoek het gehele Damescompartiment
Damescompartiment online

Annie Salomons:
Heilige stenen en andere verhalen, keuze uit eigen werk.
Den Haag: Bert Bakker/Daamen N.V., 1957 (Ooievaar. nr. 65)
192 pagina's


Ten geleide
Een bundel als staalkaart van literair talent, dat is wat Annie Salomons ons hier presenteert. Het Indische leven zoals zij het waarnam om dacht het te zijn, beschrijft zij in 13 verhalen. Soms idealistisch, een enkele keer vertederend-sentimenteel en dan weer met enig cynisme over de kleinheid van de mens, zoals in het onderstaande verhaal.
In de bundel gebruikt de schrijfster als annonatie-teken een sterretje; dat is hier vervangen door een cijfer.

De tijger
Eerst leek het zó ongelooflijk, dat er op Mabar, zo dicht bij het emplacement van de hoofdadministratie en in de buurt van de stad, een tijger gesignaleerd zou zijn, dat men de geruchten er over maar voor praatjes hield. Toen kwamen de Inlanders met het bericht, dat er een karbauw geslagen was; één van de assistenten miste zijn hond. En om de maat vol te maken werd een trekos van de onderneming, die 's nachts niet in de kraal was gebracht, de volgende ochtend half opgegeten in een greppel gevonden.
Onmiddelijk zond de administrateur er een jong assistent, die een liefhebber was van woudlopen, op uit om de omtrek te gaan verkennen en die ontdekte sporen, die onweerlegbaar van een tijger afkomstig waren, zijn leger en zijn drinkplaats bij een kleine poel.
Van dat ogenblik af kwam er een sportieve spanning over de employés van de onderneming en ieder zon op een middel, waarmee men de indringer het best onschadelijk zou kunnen maken: sommigen meenden, dat het het geschikst was een geweer op te stellen, gericht op een bepaald doel, dat vanzelf afging als de tijger het lokaas aanraakte; een andere opperde het plan om een van de beroemde Ledeboers (1) te laten overkomen; de derde gaf de voorkeur aan een ijzeren klem. Tenslotte gaf de doorslag, dat de hoofdadministrateur binnenkort zou repatriëren, en dat die, voor zijn Europese haard, wel een tijgervel zou kunnen gebruiken. Een gewone houten val bood de grootste kans voor een ongeschonden aflevering van dit souvenir.
Zo werd, dicht bij de drinkplaats, tussen bomen en struikgewas, een val gemaakt, twee meter lang en nog geen meter breed: een vierhoek, ommuurd door twee rijen diep in de grond geslagen bomen, als heipalen zo dik; van boven afgedekt door zware stammen en aan de korte kant voorzien van een valdeur, die haarfijn was ingesteld op een trekker binnenin. De assistent, belast met het maken van het mechaniek, had er een kinderlijk plezier in, de trekker met een licht stokje éven aan te raken en dan de deur te horen dichtploffen. Hij rapporteerde aan de administrateur, dat geen beest van enige afmeting in de val kon komen zonder ook onherroepelijk 'gepiept' te zijn.
's Avonds, in de korte schemering, brachten ze een jong geitje naar het bos, dat aan de achterwand werd vastgebonden; toen de mannen terugliepen, hoorden ze nog ver het klagende stemmetje, doordringend van angst.
'La chèvre de monsieur Seguin', dacht de jonge administrateursvrouw, met een plotselinge opleving van oude schoolherinneringen. En in de warme nacht, onrustig van zwirrende insecten en luid klappende kikkers, meende ze telkens nog het fijne blaten te horen, droevig als van een huilend kind.

Toen kwam de avond, dat de suizende stilte en het veeltonig gesjirp der insekten verbroken werd door een machtig donderende kreet: het toornige 'uarr' van de gevangen tijger, die zich in de nauwe kooi wenden noch keren kon; die geen ruimte had om te springen of te slaan en alleen door te brullen zijn woede kon uiten. In iedere Europese woning, waar men de roep gehoord had; in elk kamertje van de pondoks zei met het tot elkaar met eerbiedig gedempte stem: 'Hij is gevangen'. En ofschoon het al laat was, belde de administrateur zijn chef nog op met de blijde boodschap: 'Hij zit er in, meneer. Als de val 't nu maar uithoudt...'
'Prachtig', antwoordde de baas voldaan. 'Ik kom 'm morgen vroeg halen...'
Weer viel de stilte over het bos en zijn omgeving, maar telkens deed een kreet van opstandige pijn en wild verzet de omgeving opschrikken. Ieder sliep onrustig; de administrateur maakte nog omstreeks middernacht het menu op voor het uitvoerige ontbijt, dat hij de hoofdadministrateur na afloop van de 'jacht' wilde voorzetten. Z'n jonge vrouw was dankbaar, dat ze hiermee een excuus had om de volgende ochtend niet mee te gaan. Het onheilspellende gebrul gaf haar de indruk, dat een machtige natuurkracht door de listige mens werd gedwarsboomd. Tegen alle redelijkheid in betrapte ze zich op een geheim verlangen, dat het ongelukkige beest er in zou slagen zich te bevrijden, en ze moest al aan haar jongetje denken, dat de tijger ten prooi had kunnen vallen, om haar gevoelens een normale keer te geven.
'Ja, toast en paté en zalm', herhaalde ze bereidwillig, 'en het bier van zes uur af op het ijs...'

De auto van de hoofdadministrateur reed de volgende morgen al om zes uur voor; zijn vrouw en een logée waren meegekomen, om niets van het evenement te missen. De administrateur klom op de voorbank en gaf de Indische chauffeur aanwijzingen omtrent de richting; hij rapporteerde, dat een uur geleden een assistent met een geweer en een kongsi Javanen al naar de val vertrokken was. Waar de plantweg ophield, vonden ze een smal paadje, slingerend van de bomen van het oerbos, vers opengehakt.
Het gezelschap steeg uit, en met de administrateur voorop, ging men het bos in. Van achter de groene muur van het struikgewas donderde met tussenpozen nog een kort uitgestoten gebrul van de tijger, die zijn krachten in de afgelopen nacht had uitgeput, maar die, door de nabijheid van zoveel mensengeluiden, scheen te begrijpen, dat het nu begon te spannen.
Na een paar minuten had men de assistent met zijn Javanen ingehaald. 'Het lijkt me het beste', zei deze dadelijk, 'dat u hier even wacht, tot hij doodgeschoten is. Je weet nu eenmaal nooit, wat een gewonde tijger...'
De anderen hielden onmiddelijk halt; 't was, alsof men voor het eerst besefte, met welke gevaren zelfs een gevangen wild dier de mensen nog bedreigen kon. De brede gestalte van de hoofdadministrateur plaatste zich ietwat theatraal voor de vrouwen, voor wie hij verantwoordelijkheid droeg, en zwijgend luisterde men naar de zich verwijderende voetstappen. Toen men niets meer hoorde, zweeg men nog.
Plotseling brak er een scherpe knal door de stilte, gevolgd door een gebrul, dat zichzelf smoorde, alsof de keel van de tijger vol water liep. Wéér verliepen er enkele seconden van gespannen afwachten, tot men de stemmen van de koelies hoorde opklinken met woorden als 'kenging' (2) en 'mati' (3). Toen, zonder een teken van de assistent af te wachten, zette het stoetje van de hoofdadministrateur zich in beweging en liep door tot vlakbij de staketsels. Ze zagen de assistent geknield liggen met een geweer in de aanslag gericht op de valdeur, die door een der Javanen behoedzaam werd opengetrokken. Een andere Javaan had een stok aangepunt en porde onbarmhartig in de slappe massa, die binnen in de kooi lag uitgestrekt. Geen beweging, geen gebrul volgde op het sarrend tergen... Toen waagde de koelies het de valdeur hoog op te halen en aan staart en achterpoten werd de dode tijger de groene schemering van het bos ingetrokken.
'Een mooi schot', zei de administrateur met kennersblik, 'bijna vlak in het oog'.
De hoofdadministrateur knikte goedkeurend. 'Een knaap van een kerel', zei hij alleen. Een van de dames prikte met haar parasol in de rijk gevlekte huid.
'Laat 'm nu maar aan een paal naar het emplacement dragen', beval de hoofdadministrateur aan de assistent.
"Dan laat ik 'm daar op 'n grobak (4) leggen en ik neem 'm zo mee naar huis'. En zich tot de administrateur wendend, zei hij amicaal; 'Een ontbijtje en een glaasje koud bier op de goede afloop hebt u zeker al klaar staan....'

Toen het ontbijt afgelopen was, bleef men op de voorgalerij nog even gezellig napraten en zich, met aangename huiver, er in verdiepen, dat er toch altijd wel enig gevaar aan zo'n tijgervangst verbonden zou zijn. Er bleken opeens talloze gevallen bekend te zijn, dat een gevangen tijger op het laatste ogenblik zijn kooi nog had verbroken en dat een gefusilleerde tijger, stervend, nog een flinke klap had uitgedeeld. Men kon wezenlijk niet dankbaar genoeg zijn, dat dit keer alles zo vlot van stapel was gelopen... En de administrateur was juist midden in een spannend verhaal, hoe hij eens bij een val had gestaan, waar niet alleen de tijger man i n zat, maar waar zijn vrouw en kinderen op de achterpoten tegenaan stonden, - toen de zonderlinge lijkstatie het emplacement op kwam. Voorop liep de assistent met zijn karabijn losjes in zijn hand. Toen hij het huis van een van zijn collega's voorbijgekomen was, had deze hem de stoute beeldspraak toegeroepen, dat deze tijger hem geen windeieren zou leggen, en al had hij afwerend met zijn hand gewuifd, de goede beurt, die hij had gemaakt, deed hem veerkrachtig voorgaan: een energiek man, die een moeilijke opdracht uitstekend kon opknappen.
Achter hem volgde de paal, die tussen de samengebonden voor-en achterpoten van de tijger doorgetrokken was, en waarvan de beide uiteinden op de naakte schouder van een Inlander rusten. Bij iedere pas van de mannen zwiepte de stok met de zware last in het midden door en het slappe, dode lichaam maakte potsierlijke sprongetjes.
Als slippendragers liepen aan weerskanten er naast een gelid Javanen, de ontblote parangs slap afhangend in hun rechterhand, maar met één oog van uit de ooghoek waakzaam op de dode tijger gericht, klaar om onmiddelijk toe te kappen, als hij nog weer eens levend mocht worden. De clown van het gezelschap liep er achteraan en bootste van tijd tot tijd het gebrul van de tijger na, waarom de anderen lachten, hoewel met ontzag.
'Gisteren was hij nog vrij in de bossen, een heerser', dacht de jonge administrateursvrouw, en in een intuïtief gebaar trok ze haar kleine jongen naar zich toe, als om hem voor de wisselvalligheid van het leven te beschermen.
De hoofdadministrateur echter was opgestaan en had zich bij de trap van de voorgalerij opgesteld, als om zijn toekomstig haardkleed waardig te begroeten. Maar plotseling verstarde zijn blij lachend gezicht, en hij bleef met uitpuilende ogen kijken naar de ramp, die zich beneden afspeelde.
'God bewaar me, m'n snorren', hoorden de dames hem tot haar verbazing prevelen, maar de administrateur, die land en volk beter kende, was geen ogenblik in onzekerheid omtrent de bedoeling dezer woorden. Ook hij had, toen de stoet de pondok der Chinezen genaderd was, de kreet 'limau, limau' (5) gehoord; ook hij wist, welk een bijzondere kracht Chinezen toekennen aan de snorharen van een tijger. Met één sprong was hij beneden aan de trap; nog een ogenblik en hij stond midden tussen de wriemelende hoop Chinezen; met een paar krachtige duwen had hij het dode dier ontzet.
Het was te laat: clean shaven bungelde de tijger tussen zijn indolente dragers en in die staat moest hij aan de voeten van zijn eigenaar worden neergelegd.
Het gezicht van de hoofdadministrateur had zich vastgezet in de misprijzende plooi, die zijn personeel maar al te goed kende, en uit zijn nauwelijks geopende mond vielen de korte zinnetjes, waarmee hij carrières kon breken.
'Dat is... eh... hier bij u nogal een vrijgevochten bende, hè?' zei hij afgemeten. ' 't Prestige van de administrateur schijnt niet groot te zijn... U wilt zeker wel zo goed zijn die snorharen weer te laten inleveren. Sluit u ze in een enveloppe; dan geef ik ze mee naar de preperateur. Als er nog iets is, belt u me op. Goedemorgen...'
De auto zwaaide het erf af. Met een rood hoofd liep de administrateur door naar zijn kantoor, wrokkend, dat hij, een man van in de veertig, als een jongen voor straf achter een paar tijgerharen aanjagen moest.
'Panggil tandil besar' (6), zei hij kortaf tegen zijn Bengalese oppasser oppasser; en een ogenblik later stond de welverzorgde leider van alle Chinese arbeidskrachten van de onderneming naast zijn schrijftafel, met zijn helmhoed en zijn plantersstok in de hand, de pientere oogjes glanzend van eerbiedige deelneming.
'Kijk eens Ah Kam, die tijger was van de toean maatschappij (7)', zei de administrateur, onmiddelijk tot de kern van de zaak komen, 'en die accepteert niet, dat jouw werkvolk de snorren gestolen heeft. Als de haren niet terecht komen, kon het jou je baantje wel eens kosten. En nou zal ik twee vellen papier in de ontvangkamer (8) neerleggen. 't Kan me niet schelen wie het gedaan heeft; ik zal niets laten onderzoeken en geen mens zal er verder last van hebben; maar die haren moeten terugkomen. Laat ze ze maar tussen die vellen neerleggen. En jij rapporteert me, zodra het in orde is; dan kom ik ze zelf halen'.
De hoofd-tandil vertrok met hetzelfde strakke gezicht, als waarmede hij gekomen was; alleen met de Bengalese oppasser wisselde hij een veelbetekenend lachje. Hij ging recht door naar de wit gekalkte, breed uitliggende pondok, waar hij de mannen om zich heen verzamelde en met heftige gebaren en kijvende klanken tegen hen begon te spreken. Zijn auditorium schudde het hoofd, alsof ze iedere aansprakelijkheid van de hand wezen, maar toen hij schouderophalend wegstapte, scheen zijn hele wezen te zeggen: Jullie weet, waar het op staat en wat de gevolgen zullen zijn, als je mijn bevel niet uitvoert. En toen de schafttijd afgelopen was en ieder weer naar zijn werk ging, nam menigeen tersluiks een omweg door de fermenteerschuur en de ontvangkamer.

'Soedah' (9), kwam de hoofdtandil aan de administrateur rapporteren; en deze, zichtbaar opgelucht, liep onmiddelijk het emplacement over en ging de ontvangkamer binnen. Maar toen hij zag, hoe op de tafel, tussen de twee vellen papier, een bos zo dik als een gootsteenboender bij elkaar was gebracht, draaide hij zich om en greepde hoofd-tandil in zijn jas, terwijl hij stotterde van drift: 'Als je mij wilt beduvelen...'
Maar de Chinees lachte kalmerend en overredend. 'Matjam anak bodok' (10), zei hij schouderophalend. 'Wat zijn ze toch dom, dat ze er niet aan gedacht hebben, dat een tijger niet zoveel snorren heeft'.
Hij nam de bos bamboevezels in zijn hand, koos er zaakkundig de twintig mooiste uit en reikte die aan de administrateur. 'Dat ziet immers niemand, en dat weten alleen u en ik. De echte snorharen krijgen we toch nooit meer terug', zei hij met een vlakke stem.
De administrateur, alsof hij plotseling het plausibele van deze oplossing inzag, scheurde een reep van het witte vel papier, wikkelde daar zijn twintig bamboevezels in en stak ze zorgvuldig in zijn sigarettenkoker.
Of wij ze hier verwisselen of dat het bij de preparateur gebeurt, komt toch eigenlijk op hetzelfde neer, dacht hij met filosofische gelatenheid.

En toen jaren later deze administrateur - nu zelf hoofdadministrateur, - bij zijn vroegere baas in Wassenaar ten eten was gevraagd, en deze, na de copieuze maaltijd, in de rookkamer door zijn verzamelde gasten het tijgervel liet bewonderen, en ophaalde, hoe hij hem destijds met zijn gerepatrieerde vriend-hier had geschoten, - 'het was een knaap van een kerel; kijk maar eens, wat een snorren', - toen knikte de nieuwe hoofdadministrateur instemmend, en het leek hem zó lang geleden, dat het bijna in een ander leven geweest moest zijn, dat deze zelfde - en toch eigenlijk andere - snorharen zijn carrière hadden bedreigd.

(1) erkende jagers op groot wild in Java
(2) getroffen
(3) dood
(4) ossenkar
(5) eigenlijk rimau, maar de Chinezen zeggen altijd l voor r, rimau=tijger
(6) Roep de hoofd-tandil
(7) hoofdadministrateur
(8) het vertrek, waar de tabak wordt ingeleverd
(9) het is in orde
(10) 'Net domme kinderen'.

Pag. 12-19

Inhoudsopgave: Heilige stenen (pag.5-11); Over de zee (pag.12-23); Daar is een kindertje geboren (pag.24-42); Tropische nacht (pag. 43-74); Voorbij de laatste brug (pag. 75-104); Opstand (pag.105-117); Kerstmis in de boei (pag. 118-126); Hetzelfde bloed (pag.127-130); De tijger (pag.131-139); Het hondje (pag.140-154); Ancilla Domini (pag. 155-171); Soelastri (pag,172-182) Trouw moet blijken (pag.183-192).